In deze serie willen we graag een aantal zeer belangrijke en cruciale teksten gaan bekijken aangaande “Gods verbond Israel”.
Genesis 12: 1- 7
1. De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
2. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.
3. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
4. Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
5. Abram nu nam Sarai, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn broer, en al hun bezittingen die ze verworven hadden, en de mensen die zij in Haran verkregen hadden; en zij gingen weg om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen in het land Kanaän.
6. En Abram trok door dat land heen tot aan de heilige plaats bij Sichem, tot de eik van More. De Kanaänieten woonden toen in dat land.
7. Toen verscheen de HEERE aan Abram en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij daar een altaar voor de HEERE, Die hem verschenen was.
Abram, als een waar gelovig mens in God, kwam uit Ur der Chaldeen met zijn vader Terach en vestigde zich in Haran. (Zuid-oosten van Turkije, tegen de grens van Syrie)
Toen ze daar waren kreeg Abram de opdracht van God om te vertrekken uit dit land en om te gaan naar het land van Kanaan. Hij kwam tot Sichem, toen hij daar kwam waren de Kanaanieten in het land. (Genesis 11: 31, 32)
Gedurende deze tijd kreeg Abram een 3-voudige belofte van God. (Gen. 12: 1- 7)
1. God zou hem het land Kanaan geven. (Belofte van een land)
2. God zou hem tot een groot volk maken. (Belofte van een groot nageslacht)
3. Met Abram zouden alle volken des aardbodems gezegend worden.
Dit was de belofte van Christus. (Gal. 3: 26- 29)
Abraham krijgt deze belofte een tweede maal. Deze word beschreven in Genesis 22: 15- 18.
We zien dan ook als we verder gaan in het boek van Genesis dat Isaak en Jacob deze zelfde beloften krijgen. (Genesis 26: 3- 5; Genesis 28: 13- 15)
Zo spreken we over de 3-voudige belofte aan de aardsvaders. En daar begint het verhaal van Gods verbond Israel.
Het laatste vers, vers 7, spreekt de belangrijke woorden dat God aan het nageslacht van Abraham “dit land zou geven”. En dat was Kanaan.
Handl. 7:
1 En de hogepriester zei: Zijn deze dingen zo?
2 En hij zei: Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran woonde,
3 en Hij zei tegen hem: Ga uit uw land en uit uw familie en kom naar een land dat Ik u wijzen zal.
4 Toen ging hij uit het land van de Chaldeeën en ging in Haran wonen. En daarvandaan bracht Hij, nadat zijn vader gestorven was, hem over naar dit land, waar u nu in woont.
5 Maar Hij gaf hem daarin geen erfdeel, zelfs geen voetstap; en Hij beloofde hem, toen hij nog geen kind had, dat Hij dat land aan hem en na hem aan zijn nageslacht in bezit geven zou.
6 En zo sprak God uit dat zijn nageslacht bijwoner zou zijn in een vreemd land en dat ze hen tot slaven zouden maken en slecht zouden behandelen, vierhonderd jaar lang.
7 En het volk dat zij zullen dienen, zal Ik oordelen, sprak God; en daarna zullen zij uittrekken en Mij dienen op deze plaats.
Ja, in deze passage lezen we dan hoe Stefanus getuigenis geeft over het leven van Abraham en zijn nageslacht. Abraham had zelf geen erfdeel in dit land, zelfs geen voetstap!
Hij werd beloofd, zelfs voordat hij een kind had dat aan hem nageslacht zou geven, dat dit land in bezit zou gegeven worden.
Abraham’s nageslacht zou zelf eerst een bijwoner zijn en in een vreemd land, Egypte, ze zouden daar slecht behandeld worden, maar 400 jaar later zouden ze uittrekken. Na deze 400 jaar zou God de Egyptenaren oordelen, daarna zou het nageslacht uittrekken onder Mozes en zouden ze het land Kanaan in bezit gaan nemen en “Jehovah dienen op die plaats.”
In al deze woorden zien we de belofte van een volk dat zou gaan wonen in Kanaan. Een volk ten dienste van Jehovah.